De Lessen van de jaren dertig

De crisis die de wereldeconomie in 2008 trof stond op gelijke voet met datgene wat de Grote Depressie van de jaren dertig inleidde. In de 12 maanden na de economische piek van 2008 daalde de industriële productie net zoveel als gedurende het eerste jaar van de Grote Depressie. De aandelenkoersen en de wereldhandel daalden zelfs meer. Toch lijkt het erop dat een echte depressie deze keer is vermeden. Alhoewel de totale industriële productie kromp met 13 procent van piek tot dal, in wat zeker een diepe recessie genoemd kan worden, daalde de wereld productie in de jaren dertig met maar liefst 40 procent. Amerikaanse en Europese werkloosheid steeg tot nauwelijks meer dan 15 procent in de recente crisis (enkele Zuid-Europese landen daargelaten), terwijl deze in de vroege jaren dertig naar schatting tot zeker 25 procent was gestegen. Het heeft er alle schijn van dat we dit opmerkelijke verschil danken aan de lessen die we hebben geleerd van de Grote Depressie.

De consensus onder economen is dat destijds de gelijktijdige aanscherping van zowel het fiscale als het monetaire beleid een precaire situatie omzette in een onhoudbare. Overheden maakten dergelijke fouten deze keer echter niet nogmaals. Waar in de jaren dertig de politiek leiders de overheidsuitgaven drastisch inkrompen en de centrale banken de tarieven sterk verhoogden, is het huidig beleid na de crash van 2008 meer uniform en expansief. Waar internationale samenwerking uit elkaar viel tijdens de Grote Depressie, wat onvermijdelijk leidde tot valuta-oorlogen en protectionisme, werd het beleid na 2008 nauwgezet gecoördineerd.

“Toch valt er nog genoeg te leren van de depressie in de jaren dertig.”

Het belang dat wordt gehecht aan de lessen van de jaren dertig is niet alleen zichtbaar in het gevoerde economisch beleid, maar ook in de plaatsing van economisch-historici op politieke sleutelposities. In Amerika bijvoorbeeld werd de econome Christina Romer, die tijdens haar academische carrière naam heeft gemaakt met haar onderzoek naar de oorzaken van de Grote Depressie, door president Obama benoemd tot voorzitter van de ‘Council of Economic Advisers’ – een agentschap dat de president adviseert onder andere over hoe het tij van de aanstormende depressie het best gekeerd kon worden. De academische achtergrond van Ben Bernanke, de uittredend voorzitter van de ‘Federal Reserve’ (de Amerikaanse centrale bank), heeft eveneens bijgedragen aan zijn omgang met de crisis. De strategie die hij uitzette valt direct te herleiden naar zijn werk over de crisis van de jaren dertig en vormde niet alleen de basis voor het Amerikaanse monetair beleid maar werd ook veelvuldig toegepast door andere centrale banken.

Toch valt er nog genoeg te leren van de depressie in de jaren dertig. De hoge werkloosheid en de dalende productie worden vaak ook geïnterpreteerd als tekenen van een terugval in de inventiviteit en technologische innovatie van de wereldeconomie. Onterecht, zo beweert de economisch-historicus Alexander Field. Zijn onderzoek naar de jaren dertig laat zien dat dit decennium, paradoxaal genoeg, juist de technologisch meest vooruitstrevende periode van de vorige eeuw vertegenwoordigt. Mijn eigen onderzoek laat zien dat dit ook voor de landen in West-Europa geldt. Toch steekt dit ‘technologisch pessimisme’ ook na de huidige crisis weer de kop op. Het idee dat een economische crisis altijd gepaard gaat met een daling of op z’n minst een vertraging in de technologische ontwikkeling blijkt lastig te verdrijven.

Grote Depressie of een Grote Stap Voorwaarts

De jaren dertig van de vorige eeuw worden zelden gezien als een tijd van technologische en organisatorische vernieuwing, laat staan als een periode van snelle arbeidsproductiviteitsgroei. In plaats daarvan wordt dit decennium vaak geassocieerd met langdurige werkloosheid, mislukte oogsten, faillissementen, inkomensteruggang en algehele financiële malaise, zeker als men terugdenkt aan de economische situatie in de Verenigde Staten. Tijdgenoten dachten daar niet anders over. In de vroege jaren veertig bestempelde het tijdschrift Life het voorgaande decennium als de ‘Gloomy Thirties’ (Sombere Jaren Dertig), terwijl Time opteerde voor het al even grimmige ‘Threadbare Thirties’ (Armzalige Jaren Dertig).

De wetenschappelijke literatuur legt eveneens de nadruk op de negatieve gevolgen van de crisis die de Amerikaanse aandelenbeurs verlamde in de herfst van 1929, en de Grote Depressie die daarop volgde. Het overgrote deel van deze studies, zowel in de economie als in de economische geschiedenis, richt zich op de beurskrach, de ‘run’ op de spaarbanken en de internationale monetaire crisis. De meeste evalueren de directe gevolgen op de consumentenbestedingen, de werkgelegenheid, het prijsniveau, de internationale handel en de reële productie. Daarnaast kijken verschillende studies terug op het fiscale en monetaire beleid gevoerd onder het presidentschap van zowel Hoover als Roosevelt en de lessen die daar, in het licht van de recente financiële crisis, uit zijn op te maken.

“De technologische winst die werd geboekt gedurende de jaren dertig was groter dan de stijging van de reële productie per werknemer in de jaren twintig …”

Waar de meeste van deze academische bijdragen zich richten op de productiemiddelen die niet benut werden en de inkomsten die uitbleven, stelt Alexander Field in zijn boek ‘A Great Leap Forward’ dat voor de VS de jaren dertig ook de technologisch meest vooruitstrevende periode van de vorige eeuw vertegenwoordigt. Field betoogt dat de periode 1929-1941 weinig tot geen groei liet zien in zowel het totale aantal gewerkte uren, als in de kapitaalvoorraad (de voorraad machines, fabrieken en andere productieapparatuur). Desalniettemin groeide de productie in de Amerikaanse private sector (exclusief de agrarische sector), gedurende deze twaalf jaar, met naar schatting ergens tussen de 33 tot 40 procent. De kloof tussen de groei van productie en productiemiddelen weerspiegelde, zo stelt Field, de verbetering in de totale factorproductiviteit, welke resulteerde in een reële vergroting van de productiecapaciteit van de Amerikaanse economie met maar liefst 2,3 tot 2,8 procent per jaar. De technologische winst die werd geboekt gedurende de jaren dertig was groter dan de stijging van de reële productie per werknemer in de jaren twintig en oversteeg zelfs de winst geboekt tijdens de ‘Gouden Jaren’, de kwart eeuw tussen 1948 en 1973.

Voor specifieke voorbeelden van de technologische veranderingen in de jaren dertig wendt Field zich tot een studie van David Weintraub. Weintraub beschrijft onder andere de ontwikkeling van het chroomproces en corrosie-bestendige staallegeringen en verbeteringen in verven, vernissen en lakken. Hij toonde aan dat, door de ontwikkeling van cellulose-lakken de tijd die nodig was voor de productie van een auto (door het verminderen van de droogtijd) werd verkort van 26 dagen tot slechts een paar uur. Verdere verbeteringen in chemische processen resulteerden in hogere opbrengsten in de commerciële winning van ertsen en nieuwe toepassingen voor afvalproducten, voornamelijk in de aardolie- en aardgasindustrie.

“… een depressie leidt dus niet noodzakelijkerwijs tot een daling in de inventiviteit en technologische innovatiekracht.”

Daarnaast lieten de jaren dertig een stijging zien in het gebruik van machines en apparatuur met een verhoogde capaciteit, wat eveneens de arbeids- en kapitaalproductiviteit sterk stimuleerde. Dit was zichtbaar voor apparatuur in algemeen gebruik, zoals industriële locomotieven, shovels en elektrische motoren, maar ook in vaste installaties, zoals cementovens, moleninstallaties in de mijnbouw, transportbanden in meelfabrieken en generatoren. Het gebruik van grotere ketels door elektriciteitsbedrijven resulteerde in een aanzienlijk hoger thermisch rendement en een bijna ononderbroken stijging van de energieproductie gedurende de jaren twintig en dertig. Gerelateerd aan deze voortdurende trend naar grotere productie-eenheden was het groeiend belang van industriële meet- en regelapparatuur. Deze verbeteringen vergemakkelijkten de automatisering van controleprocessen, verminderden de stilstand en onderhoudskosten van machines en verlengden de levensduur van de productieapparatuur aanzienlijk.

De depressiejaren werden tevens gekenmerkt door de introductie van nieuwe en verbeterde materialen en onderdelen. Naast de eerder genoemde staallegeringen werden in toenemende mate houten of metalen onderdelen vervangen door kunststoffen, werden nieuwe materialen voor snijgereedschappen geïntroduceerd (bijv. wolfraamcarbide) en werden verouderde glijlagers door rollagers vervangen. Ten slotte introduceerden producenten gedurende de jaren dertig continue verbeteringen in het ontwerp en de inrichting van fabrieken door middel van onder andere de installatie van transportbanden en de implementatie van massaproductiemethoden. Hoewel de basis voor veel van deze ontwikkelingen al in de jaren twintig was gelegd, waren er nog steeds aanzienlijke winsten te behalen in het depressietijdperk.

Technologische verandering in Europa

De grote technologische sprong voorwaarts beperkte zich niet alleen tot de Verenigde Staten. In mijn proefschrift analyseer ik opnieuw de productiviteit in de Duitse en Britse industrie gedurende de vroege twintigste eeuw. Ik doe dit aan de hand van een nieuw analytisch kader dat de rol van technologische verandering benadrukt en dat convergentie in het licht van snelle kapitaalvorming voorspelt. Met behulp van een zogenaamde ‘Data Envelopment Analysis’ (DEA) kan ik de effecten van de accumulatie van machines en ander productiekapitaal, technologische ontwikkelingen en veranderingen in de efficiëntie op de Britse en Amerikaanse arbeidsproductiviteit kwantificeren.[1] Hier vind ik bewijs voor een aanzienlijke verhoging van de kapitaalintensiteitsniveaus (de hoeveelheid machines en materieel per werknemer) binnen de Britse industrie, met name in de nieuwe industrieën die nauw verbonden waren met de Tweede Industriële Revolutie; b.v. de chemische sector, de auto-industrie en staalproductie. Hieruit maak ik op dat deze belangrijke industrieën actief op zoek waren naar moderne technieken van massaproductie en management. Hoewel rond 1930 de Britse industrie nog steeds ongeveer twee decennia achter lag op de Verenigde Staten in termen van kapitaalintensiteit, waren de grote verschillen tussen de ‘best-practice’ productietechnieken rond die tijd al veelal verdwenen. De Britse producenten van auto’s, bijvoorbeeld, volgden het pad van de Amerikaanse auto-industrie. Het interbellum toonde grote investeringsprogramma’s, de geleidelijke invoering van gemechaniseerde productietechnieken, assemblagelijnen en gespecialiseerde machines en de opkomst van tal van nieuwe producten en processen in de Duitse en Britse industrie.

“… de technologische vooruitgang geboekt tijdens de depressiejaren vormde de basis voor de snelle arbeids- en totale factorproductiviteitsgroei van de Duitse en Britse industrie tijdens de Gouden Jaren (1948-1973).”

Het proces van kapitaalaccumulatie en modernisering ging echter niet gepaard met een onmiddellijke toename van arbeidsproductiviteit in de Europese industrie. In tegenstelling tot de bestaande literatuur, interpreteer ik het ontbreken van deze zogenaamde ‘catch-up’ groei tijdens de jaren twintig en voornamelijk de jaren dertig, echter niet als een tekortkoming aan de zijde van Europese ondernemers. In plaats daarvan stel ik een reeks voor waarbij eerst kansen voor groei worden gecreëerd, gevolgd door een periode van ‘learning-by-doing’ (leren door te doen) en ten slotte de daadwerkelijke convergentie van productiviteitsniveaus. De eerste fase van ‘catch-up’, de invoering van nieuwe productietechnieken door middel van de accumulatie van kapitaal, omvat een uitgebreide transformatie van het productieproces. Dit resulteert, op de korte termijn, in een daling van de efficiëntieniveaus en een stagnatie van de productiviteit. Pas nadat de economie een nieuw evenwicht heeft bereikt, en producenten ‘geleerd’ hebben het potentieel van de nieuwe technologieën volledig te benutten, vindt er convergentie in termen van arbeidsproductiviteit plaats.

Vergelijkbaar met de claim van Field voor de VS, beargumenteer ik dat de technologische vooruitgang geboekt tijdens de depressiejaren de basis vormde voor de snelle arbeids- en totale factorproductiviteitsgroei van de Duitse en Britse industrie tijdens de Gouden Jaren (1948-1973). In Europa brachten de crisisjaren dus niet alleen nieuwe producten en processen maar leidde het ook een totale verschuiving van de productiestructuur in. De nieuwe, op Amerikaanse technologieën geënte massaproductiemethoden zorgden voor een enorme verhoging van het productiepotentieel in de jaren dertig. Nadat de effecten van de oorlog in de vroege jaren vijftig waren weggeëbd en de werkloosheid in de meeste Europese economie tot een dieptepunt was gedaald kwam deze verhoogde potentie pas echt tot zijn recht.

Reflectie en lessen voor de toekomst

Alhoewel de jaren dertig ontegenzeggelijk zijn gehavend door de hoge werkloosheid, massale migratie en diepgaande sociale en culturele veranderingen, was dit decennium verre van somber als je kijkt naar de technologische vernieuwingen en organisatorische veranderingen. De vooruitgang in producten en materialen, verbeteringen in de opzet van fabrieken, management en menselijk kapitaal en de opkomst van nieuwe productietechnieken plaatste zowel de Amerikaanse als de Europese economie in een positie die snelle groei en ontwikkeling mogelijk maakte. Dit impliceert dat een depressie dus niet noodzakelijkerwijs leidt tot een daling in de inventiviteit en technologische innovatiekracht. Sterker nog, een economische crisis kan ook dienen als een katalysator voor technologische innovatie, rationalisatie en structurele economische verbeteringen. Het idee dat de huidige crisis innovatie en technologische verandering af zou remmen of dat de innovatie die er is niet meer functioneert als de motor achter economische groei is dan ook dringend toe aan herziening.

[1] Data Envelopment Analysis is een non-parametrische methode die in de economische wetenschappen wordt gebruikt voor het schatten van zogenaamde ‘productiemogelijkhedencurves’. Met behulp van deze curves is het mogelijk het maximaal haalbare productieniveau – gegeven een set van productiefactoren – uit te zetten tegenover de daadwerkelijk gerealiseerde productie. Hiermee kan de efficiëntie van productie worden vastgesteld.

Originally appeared in http://www.kunstenwetenschap.nl/ 

Advertisement